Toppredator

‘In Vlaanderen en Nederland zouden wolven vlot kunnen overleven op een menu van reeën en klein wild.’

Net als grote grazers horen grote predatoren helemaal thuis in de natuur, ook bij ons. In de loop van duizenden jaren evolutie hebben planten, planteneters en hun predatoren zich samen ontwikkeld en aan elkaar aangepast. Grote predatoren en hun prooidieren, de grote planteneters, spelen beide een sleutelrol in de natuur. Grazers eten grassen, kruiden, bomen en struiken en remmen zo de natuurlijke successie. Grote predatoren, zoals wolven, houden hun prooidieren gezond, doordat ze liever jacht maken op zieke en verzwakte exemplaren.

Grazers vermijden predatoren zoveel mogelijk, waardoor bijvoorbeeld in de omgeving van een wolvennest minder gegraasd wordt en bosontwikkeling hier meer kansen krijgt. De overblijfselen van de buit van predators vormen een welkome voedselbron voor aaseters als raven, roeken, everzwijnen, dassen, marters en muizen. En uiteraard ook voor de gieren die zich steeds vaker in de Lage Landen laten zien.

 

Jager op groot wild

 

'De bever is een mogelijke prooi, al liggen hoefdieren méér voor de hand. Uit studies blijkt dat de wolf zijn prooidieren niet of nauwelijks reguleert. De aantallen wolven zijn altijd min of meer in evenwicht met de hoeveelheid beschikbare prooi.'

Eén wolf heeft 3 tot 4 kilogram vlees, merg en ingewanden per dag nodig, maar hij kan ook 10 kilogram voedsel in één keer eten en daar dagenlang van leven. Indien nodig kan hij zelfs twee weken zonder voedsel. Een wolf jaagt op allerlei prooidieren: van grote prooien als wisenten, elanden, edelherten, reeën en everzwijnen over bevers, haasachtigen en vogels tot kleine knaagdieren als ratten en muizen.

Een roedel wolven gaat in zijn leefgebied altijd voor maximale buit tegen minimaal risico en minimale inspanning. Oude, zieke en zwakke dieren vallen daarom eerder ten prooi aan wolven dan gezonde volwassen dieren. Daarnaast eten wolven veel jonge, onervaren dieren, waarmee ze een rem zetten op de populatiegroei van hun prooidieren. In roedelverband wordt bij voorkeur gejaagd op grotere hoefdieren zoals elanden, edelherten, reeën of wilde zwijnen, afhankelijk van het aanbod. In de dichtstbijzijnde populatie in Oost-Duitsland jagen wolven in hun eentje. Ze eten daar vooral reeën en in mindere mate jonge edelherten en jonge zwijnen. Wolven in Oost-Polen jagen hoofdzakelijk in kleine groepjes op edelherten. In Scandinavië bestaat de prooi in de winter voornamelijk uit reeën en in de zomer uit jonge elanden.

Waar natuurlijke prooien erg schaars zijn, zoals in sommige delen van Zuid- en Oost- Europa, hebben wolven geleerd om te overleven op aas, afval en vee. Hoewel wolven de voorkeur geven aan natuurlijke prooi, worden dus ook gemakkelijk bereikbare schapen en geiten door wolven gepakt. Uit onderzoek blijkt evenwel dat in Zuid- Europa, méér nog dan de wolf, de vele verwilderde honden verantwoordelijk zijn voor gedode schapen en geiten.

Ook in de Duitse regio Lausitz sneuvelt soms een schaap door toedoen van wolven. Plaatselijke boeren leren daar nu steeds beter hun vee te beschermen met schriklint en waakhonden. Dat laatste is een eeuwenoude methode om verliezen van vee aan wolven binnen de perken te houden. In de afgelegen Bulgaarse Rhodopen worden ook kalveren van rundvee en veulens van wildlevende konikpaarden door wolven bejaagd. Na de introductie van sociale kuddes wildlevende runderen met meerdere stieren bleek de predatie aanzienlijk verminderd.

 

Ecologie van de angst

'Een wolf kan met gemak de nek van een edelhert breken.'

Als toppredatoroefent de wolf een grote invloed uit op het ecosysteem. Niet zozeer rechtstreeks door de aantallen prooidieren te reduceren, maar indirect door de zogenaamde ‘ecologie van de angst’. Geen prooidier wil immers eindigen in de bek van een predator. Prooidieren mijden plekken waar wolven komen of waar ze extra veel gevaar lopen. Hierdoor krijgt rondom een wolvennest ruigte en bosverjonging een kans. Zo kunnen wolven een sleutelrol spelen in een ecosysteem zonder de aantallen prooidieren te reduceren.

Uit verschillende studies blijkt dat de wolf zijn prooidieren niet of nauwelijks reguleert. De aantallen wolven zijn altijd min of meer in evenwicht met de hoeveelheid beschikbare prooi. Zolang de prooi de vrijheid heeft om te migreren, zijn wolven al helemaal niet in staat om hun prooidieren uit te roeien. Slechts nadat een catastrofe, bijvoorbeeld een strenge winter of ziekte, de prooidichtheid behoorlijk verlaagd heeft, kunnen wolven de dichtheid aan prooidieren voor korte of langere periode op een lager niveau houden.

Wolven hebben wél invloed op het migratiegedrag en de conditie van de prooidierpopulatie. In streken waar wolven voorkomen, zullen de prooidieren zeer alert zijn en steeds proberen zich buiten het bereik van de wolven te begeven. Minder gezonde dieren zullen dan eerder ten prooi vallen dan gezonde dieren, waardoor de populatie van de prooidieren in conditie gehouden wordt. Naarmate de prooidieren gezonder zijn of in lagere dichtheden voorkomen, zal ook meer van de wolf gevraagd worden om voedsel te bemachtigen, wat z’n effect heeft op de conditie en het voortplantingssucces van de wolven. Uiteindelijk hebben de prooidieren zo ook invloed op de wolvenpopulatie, waarbij de dichtheid aan wolven altijd achterloopt op de beschikbaarheid van prooidieren.

Wolven beïnvloeden niet alleen door jacht, maar vooral ook indirect het aantal prooidieren. Door stress bij prooidieren hebben deze een verlaagde hormoonspiegel en daarmee een verminderde vruchtbaarheid. Prooidieren moeten bovendien constant alert zijn en kunnen het zich niet veroorloven om lange tijd op één plek te blijven. Ze slaan ook geregeld op de vlucht voor – al dan niet vermeend – gevaar. Er is dus minder tijd om te eten en de dieren verbranden meer energie. Dit betekent dat er in de winter minder vetreserve is om op te teren en er dus ook dan meer gegeten moet worden. Omdat de hoeveelheid voedsel in de winter beperkt is, zullen in een gebied mét wolven minder prooidieren kunnen overleven dan in een vergelijkbaar gebied zonder wolven.

 

Dood doet leven

‘Raven, vale gieren en andere aaseters profiteren van de prooiresten van wolven.’

Aaseters profiteren van de constante aanvoer van verse kadavers. Wolven moeten immers elke 3 tot 7 dagen een flinke prooi doden om henzelf en hun jongen in leven te houden. Dit in tegenstelling tot ecosystemen zonder toppredatoren, waar sterfte onder hoefdieren vooral aan het einde van de winter of aan het einde van het droge seizoen plaatsvindt en de beschikbaarheid van kadavers dus geen constant gegeven is. In het buitenland doen onder meer raaf, vale gier, monniksgier of zeearend hun voordeel met de prooiresten van wolven, bij ons zouden onder meer buizerd, roek en das een brokje kunnen meepikken.

Dode dieren zijn onmisbaar in de natuur. Een dood dier vervult de functie van een druk bezocht restaurant, waar honderden andere dieren aan de dis schuiven. Het project ‘Dood doet Leven’ streeft naar de aanvaarding van karkassen en grote en kleine aaseters als DOODnormaal onderdeel van de natuur. Op en rond een dood dier leven tal van dieren, planten en andere organismen die integraal deel uitmaken van de natuur, en die we zouden moeten missen in een ecosysteem waar karkassen systematisch verwijderd worden door menselijk ingrijpen.

Op de websites 'Dood doet Leven' - www.dooddoetleven.nl en www.dooddoetleven.be - is alle informatie over dit thema overzichtelijk bij elkaar gebracht. Een aanrader!

Foto's
Downloads

Copyright © 2012 Landschap VZW - Site by Bart Heirweg